Deze dagen raakte ik bekend met een door de Noorse regering ingestelde commissie voor de vrijheid van meningsuiting in Noorwegen. Ik heb kennisgenomen van delen van het rapport dat door deze commissie is gepubliceerd en door de regering ter inzage en consultatie is voorgelegd. Het maakte me nieuwsgierig of iets dergelijks ook in Nederland bestaat. Zo stuitte ik op de jaarrapportage van het College voor de Rechten van de mens: Mensenrechten in Nederland 2021 – Een veilig publiek debat, dat verschenen is in juni 2022. https://publicaties.mensenrechten.nl/publicatie/b7fa3584-112f-4a3c-8950-a0d0e878faf6
Het voorwoord begint met: “‘De tijden, zo mag men hopen, zijn voorbij dat een verdediging van de “persvrijheid” als een van de waarborgen tegen een corrupte of tirannieke regering nodig zou zijn’, schreef filosoof en econoom John Stuart Mill in 1859 in zijn boek On Liberty. Ruim anderhalve eeuw later zien we alle aanleiding om de jaarrapportage 2021 te wijden aan het thema vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid staat ontegenzeggelijk onder druk.”
Terecht benadrukt het rapport de essentiële rol van media in een democratische samenleving. En terecht benoemt het rapport de toegenomen agressie en intimidatie tegenover journalisten en andere media-actoren zoals wetenschappers en experts als zorgelijk. En ook terecht wordt het gevaar van desinformatie genoemd.
Maar ik bleef steken bij de aanbevelingen waarmee het rapport afsluit. Opvallend: het rapport geeft alleen aanbevelingen aan overheid en platformbedrijven (de beheerders van grote platformen als Google, Facebook, Snapchat en Twitter). Maar niet aan de media zelf en ook niet aan burgers. Het Noorse rapport is uitgebreider, grondiger, op meer onderzoek gebaseerd en belicht het onderwerp van meer invalshoeken. Daarmee vergeleken is dit rapport van het College voor de Rechten van de Mens een beknopte en zelfs vluchtige rapportage.
Een veilig voorbeeld?
Maar waar ik van schrok (en tegen de achtergrond van wat ik hier verder op mijn blog schrijf, zul je dat begrijpen) is deze aanbeveling aan de overheid: “Geef als overheidsfunctionarissen en politieke bestuurders het goede voorbeeld en breng de veiligheid van journalisten en experts niet in gevaar door hun integriteit en geloofwaardigheid publiekelijk in twijfel te trekken.”
Ja, de veiligheid van journalisten moet beschermd worden, absoluut! En volgens het rapport gebeurt er op dat vlak al veel goeds. Maar in deze aanbeveling gaat volgens mij jammer genoeg iets heel erg scheef. De aanbeveling komt erop neer dat niemand de integriteit en geloofwaardigheid van journalisten in twijfel zou mogen trekken. De burger kan zien dat media elkaar vaak de hand boven het hoofd houden en slecht tegen kritiek kunnen. Kritiek op een journalist wordt gemakkelijk afgedaan als: schieten op de boodschapper. Ik ben bang, en constateer helaas, dat deze houding juist polarisatie versterkt en een veelzijdig en open debat in de weg staat. De rol en verantwoordelijkheid van de media zelf ten behoeve van een veilig publiek debat blijft onaangeroerd in het rapport, terwijl de media zelf ook invloed hebben op de openheid en veiligheid van het maatschappelijk debat.
Ik krijg helaas soms de indruk dat reguliere, redactionele media hun onmisbare rol als onafhankelijke vierde macht niet echt willen vervullen, en liever een onderdeel van de trias politica willen zijn door zich op te stellen als wetgevende en rechterlijke (veroordelende) macht. Toonaangevende media gaan zich dan gedragen als een soort hedendaagse farizeeërs die boven het volk staan en het gewone volk aan zich kunnen onderwerpen. Ze gaan dan genieten van hun macht, hun macht anders aanwenden of zelfs misbruiken. En ze laten zich gemakkelijk leiden door zakelijke belangen, in plaats van werkelijk de vierde macht te zijn die een democratie nodig heeft.
De vierde macht naast de trias politica?
Zo vertelde Peter Vandermeersch, voormalig hoofdredacteur van het NRC Handelsblad, vol trots in zijn jaarbeschouwing naar aanleiding van een affaire waarvan het NRC verslag had gedaan, dat de journalist op de redactie kwam en zijn vingers tellend omhoog stak en zei: “Raad eens hoeveel?” Dat ging dus om de vraag hoeveel koppen er zijn gerold als gevolg van hun berichtgeving. Dat is wat de redactie motiveert.
Een ander voorbeeld in het verlengde van het vorige is de omstreden onderzoeksjournalist Joep Dohmen die een hoge ambtenaar aan de schandpaal had genageld en een paar dagen later naar het huis van die ambtenaar belde om aan diens kinderen te vragen of hun vader nog niet geschorst was. Of, net zo activistisch, zelf op Twitter zijn beklag doet dat zijn artikelen te weinig ophef veroorzaken.
“We wilden geen kwaliteitskrant meer maken …”
Marcella Breedeveld, destijds adjunct-hoofdredacteur en ook lid van de hoofdredactie van het NRC Handelsblad, verwoordde in een interview met HP/De Tijd[1] wat veel lezers zelf ook konden constateren naar aanleiding van het aantreden van Vandermeersch en de nieuwe koers die de krant insloeg: “We wilden geen kwaliteitskrant meer maken die door niemand gelezen werd.” “We wilden geen kwaliteitskrant meer maken …” Ja ja, “een krant moet goed zijn,” voegde Vandermeersch er verplicht aan toe, “maar mag ook lekker zijn”. En over het aantreden van Vandermeersch bij De Standaard in 1999 vertelt het verslag: “Voortaan werd één krant gemaakt, volgens één principe: hoe maken we het de lezer naar de zin?” En bij de entree van Vandermeersch bij NRC: ““Fifty million Elvis fans can’t be wrong,” werd het nieuwe uitgangspunt.” En: “op het raam van de redactie kwam een grafiek te hangen van het aantal abonnees dat er wekelijks bij kwam of af ging. “De gedachte dat we moesten groeien, werd geïntroduceerd als leidend,” zegt Breeveld.” https://www.hpdetijd.nl/2018-01-17/peter-vandermeersch-nrc-handelsblad/
Dilemma
Terwijl dit soort belangen er voor de gewone burger soms duimendik bovenop liggen en de redacties zelf ze ook niet proberen verhullen, schrijft het rapport van het College voor de Rechten van de Mens dat de overheid het goede voorbeeld moet geven door de integriteit en geloofwaardigheid van de media niet in twijfel te trekken.
Toegegeven, het is een dilemma dat je als krant van je lezer afhankelijk bent. Maar soms smacht ik naar het werk van onafhankelijke, gedegen onderzoeksjournalistiek. Zouden er niet genoeg mensen zoals ik rondlopen om zo’n kwaliteitskrant betaalbaar te houden?
[1] https://www.hpdetijd.nl/2018-01-17/peter-vandermeersch-nrc-handelsblad/
[1] https://publicaties.mensenrechten.nl/publicatie/b7fa3584-112f-4a3c-8950-a0d0e878faf6